Het hart naar boven. Religieuze poëzie uit de zeventiende eeuw
(1999)–Ton van Strien, Els Stronks– Auteursrechtelijk beschermdHoog-lied. Het eerste Kapittel.aant.De Bruyd, na datze hier den Bruyd'gom heeft gepresen,
Begeerd noch meer en meer met hem vereend te wesen;
So doet de Bruyd'gom ook, en spreekt in eenen sin:
Dies sijn te saem verheugd in hun oprechte min.
| |
Op de wijse vanden 1. Psalm
| |
[pagina 115]
| |
Op dat ik daer de wijngaerds sou bewaren,
Al heb ik schoon den mijnen laten varen.
7 Segt gy mij aen, gy daer mijn siel na lust,
Waer dat gy weyd, en op den middag rust.
25[regelnummer]
En waerom toch sou ik verlegen staen,
En na de kudd' van dijn gesellen gaen?
8 En weet gy 't niet, o schoonste van de wijven?
So wilt dan maer by't spoor der schaepen blijven,
En daer gy siet der hard'ren hut gebrey,
30[regelnummer]
Drijft daer, blijft daer, daer sij dijn geyten wey.
9 O mijn Vriendin! ik vergelijke dij
By 't wagen-tuyg, en Pharoos ruyterij.
10 Dijn konen staen seer lieflijk inde spangen,
Dijn hals is ook met keet'nen schoon behangen.
35[regelnummer]
11 'K sal doen dat gy de spangen van verguld
De puckels ook van silver dragen sult.
12 Terwijl de Vorst sijn tafel heeft bereyd,
So heeft de reuk mijns Nardus sich verspreyd.
13 Mijn Vriend is my een bondel myrrh' geleken,
40[regelnummer]
Dat op mijn hert en borsten is gesteken.
14 Mijn Vriend is mij en druyf die Kopher hiet,
De welke men t'Engeddi waszen siet.
15[regelnummer]
Siet mijn Vriendin, gij sijt wel overschoon:
Dijn duyven-licht en ogen staen ten toon.
45[regelnummer]
16 En gy mijn Vriend sijt schoon en ongeschonden,
Ons bedde word een groenend' bed bevonden.
17 Ons balken sijn van zederen geboud,
Ons wandel-plaetz van klaer zypreszen hout.
|
|