Het hart naar boven. Religieuze poëzie uit de zeventiende eeuw
(1999)–Ton van Strien, Els Stronks– Auteursrechtelijk beschermd
XXIX. Des Menschen leven vergeleken met een droom.
| |
[pagina 39]
| |
25[regelnummer]
Daer na vondt ick een slot, gelijck een Princen wooning,
Daer was ick dan gesien gelijck een machtigh Koning;
Maer hoort, gesellen, hoort, als my de slaep verliet,
Doen was 'et altemael een droom, en enckel niet.
Wat is 'er, weerde ziel, uyt dit gesicht te leeren,
30[regelnummer]
Dat ons, tot in den geest, tot nut sal mogen keeren?
Ghy weet, hoe Godt ons doen met droomen vergelijckt,
En 't is de waerheydt selfs, gelijck ons heden blijckt.
Ick hebbe nu geleeft tot in de sestigh jaren,
En die zijn altemael in haesten wegh-gevaren.
35[regelnummer]
Als ick mijn oogen keer tot aen mijn lesten tijt,
Soo ben ick met de saeck by-na de beelden quijt.
't Is aldaer heen-gegaen, en als een droom verdwenen,
Dat my eens vreughde gaf, en lustigh heeft beschenen:
En 't heeft in mijn gepeys voortaen niet meerder kracht,
40[regelnummer]
Als slechts een losse droom, of schijnsel in der nacht.
Wie sal op eenigh vleesch, op tijt, of leven bouwen?
Wie sal 'er immermeer, op jeught of vreught, betrouwen?
Zijt deftigh, vrolijck, arm, of uyter-maten rijck,
Een mensch en sijn bedrijf is maer een droom gelijck.
45[regelnummer]
Doch onder dit gewoel van domme nacht-gesichten,
Soo vind' ick echter wat bequaem tot onse plichten.
Al wat ick oit begon, of wat ick heb bestaen,
Was 't droefheyt, of vermaeck, het was in haest gegaen.
Ghy daerom, weerde ziel, wilt dit op heden leeren,
50[regelnummer]
Ons vreught, ons droeven stant, moet hier terstont verkeeren.
Wel acht dan geen vermaeck, en treurt oock met gedult,
Nadien ghy voor gewis haest anders wesen sult.
|
|