Chaos ofte verwerden clomp(1643)–Cornelis Stribee– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Nieuw liet Van de Poortugaelsche reys, [pagina 15] [p. 15] Stemme: Langh op, en tap sey sy, &c. 1 BLommer herten wat een schrick: Is in mijn gemoet geresen, Doen ick in een oogenblick Heb den Almanack gelesen Hoe in Amster ende Haegh En dat alle bey van daegh Kermis soude wesen. 2 Ick verfoeyde Lisse-bon Ende reys van portugale, Want mijn docht de lieve Son, Schoot met haer vergulde stralen [pagina 16] [p. 16] Na den Haegh en Amsterdam, Daer ick om een vreughje quam Wt de Kermis halen. 3 Ja mijn dunckt mijn hart verdwijndt, Als ick maer en denckt met namen: Hoe het helder Maentje schijnt, Al mijn Liestentjes te samen: Gaen braveren handt aen handt Met den een of d'ander quant, Door die Kermis Kramen. 4 Nu is mijn ghebraden Bout, Stinckent Vleesch en muffe Boonen Erten sonder Smeer of Smout. Grutte daermen op sou woonen: [pagina 17] [p. 17] Met een beetje drooghe Vis, Daer geen Boter over is? Hemel wilt verschoonen. 5 Bachus heeft ons wel versien Met een Dronckje van de klaren, 't Is veel slimmer als voor dien Die nae Indie moeten varen, Want het smaeckt het stinckt soo snoot, Als het water uyt de goot 't Doet veel dronckjens sparen. 6 En hoe mennigh nobel borst, Synder van mijn Cammerade Die nu haer gesonde dorst: Nau door dranck en kan versade [pagina 18] [p. 18] Soume soo te Kermis zijn, Datmen niet sou Bier en Wijn Drincken sonder schaden. 7 En 't Musijck dat men daer speelt 't Is het Brellen van de winden, Dat het somtijts weynigh scheelt Of de baren 't Schip verslinden: Ick hoorde liever alle daegh 't Amsterdam of in den Haegh Truysse van de linden. 8 Maer het meest die ick beklaegh Zijt ghy doen ick moste scheyde Soete Zeeltjes uyt den Haegh: Dien ick geen adieu en seyde, [pagina 19] [p. 19] Doch 't geschiede sonder weet. En het was my seker leet, Dat ghy daerom schreyde. 9 Amsterdamsche yver-vaerdt Die u lof en faem doet klincken, Boven al 't Comedye-waert, Wilt eens op mijn welvaert drincken Als ghy syt en zijt verheught Met u Helleconsche jeucht, Voor Apol te blincken. 10 Dese vaersjes zijn ghedicht Smiddersnacht ontrent ten eene Doen het silvere Mane-licht, Heeft soo hel en klaer geschenen, [pagina 20] [p. 20] Niet op een behoude Ree, Maer d'onstuyme Spaensche Zee Die wy mosten henen. Vorige Volgende