'Realisme' in de kunst- en literatuurbeschouwing in Nederland tot 1875
(1995)–Toos Streng– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 290]
| |
9 ‘Realisme’ in de beeldhouwkunstDe waarheid is, dat onze ‘realisten’ eigenlijk gezegd, om konsequent te zijn, geen standbeelden moesten begeeren. De discussie over het realisme in de beeldhouwkunst komt in Nederland niet echt van de grond. Omdat ik in paragraaf 6.7 uitvoerig inga op het gebruik van de term ‘realisme’ voor de beeldhouwkunst volstaat hier een puntsgewijze opsomming van de verschillende manieren waarop over het ‘realisme’ in de beeldhouwkunst wordt gesproken. Ten eerste de opvatting dat ‘realisme’ in de beeldhouwkunst hetzelfde is als het streven naar werkelijkheidsgetrouwheid in de vorm. Zo opgevat wordt ‘realisme’ in een neutrale, typologische zin gebruikt ter aanduiding van een niet-idealistische, niet-classicistische richting.Ga naar voetnoot1 Vaak wordt gewezen op de gevaren van een dergelijk streven naar natuurnabootsing.Ga naar voetnoot2 Ten tweede de opvatting dat ‘realisme’ en beeldhouwkunst onverenigbaar zijn. Deze mening wordt verdedigd door critici als Tobias van Westrheene,Ga naar voetnoot3 Carel Vosmaer,Ga naar voetnoot4 B. ten Brink,Ga naar voetnoot5 A.W. StellwagenGa naar voetnoot6 en - vooral - door J.A. Alberdingk Thijm.Ga naar voetnoot7 Ten derde zijn er critici die ‘realisme’ in de beeldhouwkunst gelijkstellen met het gebruik van het historisch kostuum, dat wil zeggen dat de kleding van de tijd en het uiterlijk van de geportretteerde worden nagebootst. Een dergelijk realisme is volgens velen toegestaan en zelfs wenselijk bij standbeelden. De Duitse beeldhouwers Schadow, Rauch en Rietschel worden herhaaldelijk genoemd als de vertegenwoordigers van dit ‘realisme’.Ga naar voetnoot8 Carel Vosmaer spreekt zich echter uit tegen de gelijkschakeling van ‘realisme’ met ‘historisch kostuum’.Ga naar voetnoot9 Leliman verdedigt in 1867 de opvatting dat de beeldhouwer ‘realistisch’ moet werken. ‘Als de beeldhouwer idealist, en de idealist beeldhouwer wil zijn, dan moge men zich voor het ergste beducht maken, want de beeldhouwkunst is eene kunst der practijk en der werkelijkheid’ en dus moet de beeldhouwer onder andere streven naar historische waarheid. ‘Onze tijd en eeuw vragen en zoeken naar waarheid in wezen en voorstelling’: niet alleen moet het werk technisch juist zijn uitgevoerd; ook moet de beeldhouwer het onder- | |
[pagina 291]
| |
werp met historische trouw weergeven en het karakter van het afgebeelde voorwerp uitdrukken, wat in het geval van een standbeeld wil zeggen dat een beeldhouwer trouw moet blijven aan historische kledij, het uiterlijk en de persoonlijkheid van de geportretteerde. Belangrijk is zijns inziens bovendien dat een ‘realistisch’ beeldhouwwerk niet alleen begrijpelijk is voor een kleine kring van ingewijden, maar voor iedereen.Ga naar voetnoot10 Ten slotte is er de moeilijk te interpreteren passage in de Nederlandsche kunstbode van 1874 waarin wordt gezegd dat de beeldhouwer Antokolsky het gelaat van de Christusfiguur ‘hoogst realistisch’ heeft opgevat, terwijl hij in de rest van het beeld vastgehouden heeft aan ‘den idealen vorm van 't aangenomen Kristus-type’.Ga naar voetnoot11 Wordt hier met ‘realistisch’ alleen gedoeld op de afwijzing van de conventionele vorm en interpretatie, en mag men ‘realisme’ dan gelijkstellen met het afwijken van de traditie? Of is dit gebruik van de term ‘realisme’ verwant met wat Leliman rangschikt onder de ‘realistische’ eis dat de beeldhouwer een getrouw beeld moet geven van het karakter van de afgebeelde? In dat geval kan de beeldhouwer moeten afwijken van de traditionele opvatting, maar is dit niet noodzakelijk. |
|