'Realisme' in de kunst- en literatuurbeschouwing in Nederland tot 1875
(1995)–Toos Streng– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Deel I
| |
[pagina 11]
| |
1 ‘Realisten’ en ‘realisme’ in de filosofie‘The meaning acquired by each word’, zegt Herbert Spencer in zijn belangrijk hoofdstuk over ‘the words of metaphysicians’ (...) ‘during its development, has been determined partly by its genealogy and partly by its environment. (...) - If the words are used, as they must in fact be used by every one, with all the intrinsic and extrinsic connotatations they have acquired; then we find that separately and jointly they imply existence beyond consciousness’.Ga naar voetnoot1 In 1855 trekt Gustave Courbet internationaal de aandacht met een grote tentoonstelling in Parijs die hij Le réalisme doopt. Daarom is het jaar 1855 de geschiedenis ingegaan als een belangrijke datum in de ontwikkeling van de term ‘realisme’. De wortels van de term liggen echter in de achttiende eeuw en het negentiende-eeuwse gebruik van de term ‘realisme’ is beter te begrijpen tegen de achtergrond van deze voorgeschiedenis. De eerste vindplaats van de term ‘realisten’ stamt uit 1475, wanneer de filosoof Petrus Negri in Clipeus Thomistarum de tegenstanders van de nominalisten in de universaliastrijd bestempelt als ‘realistae’. In 1599 introduceert Marnix van St. Aldegonde deze term in het Frans, wanneer hij de partijen in de strijd ‘Autres realistes, autres nominalistes’ noemt.Ga naar voetnoot2 Kern van de middeleeuwse universaliastrijd was de vraag of men een objectief bestaan mag toekennen aan door abstractie verkregen begrippen, anders gezegd, of het bestaan van het concept ‘God’ als bewijs kan gelden voor het bestaan van God. ‘Neen’, zegt de ene partij, ‘de algemene begrippen zijn alleen een naam’; ‘ja’, zeggen anderen, ‘de termen vertegenwoordigen ook een bepaalde objectieve werkelijkheid’. Deze discussie is achteraf in de geschiedenis van de filosofie bekend geworden als de strijd tussen de ‘nominalisten’ (de neezeggers) en de ‘realisten’ (de ja-zeggers). De eerste vindplaats van het substantief ‘realisme’ stamt uit 1781. Immanuel Kant spreekt in de Kritik der reinen Vernunft over ‘transzendentaler Realism’ als de leer die in tegenstelling tot het idealisme ‘der Zeit und Raum als etwas an sich (unabhängig von unserer Sinnlichkeit) Gegebenes ansieht. Der transzendentale Realist stellt sich also äußere Erscheinungen (...) als Dinge an sich selbst vor, die unabhängig von uns und unserer Sinnlichkeit existieren’.Ga naar voetnoot3 Door Kant maakt de term ‘realisme’ school als scheldnaam voor | |
[pagina 12]
| |
de filosofische stellingname dat de empirisch waarneembare werkelijkheid de enige werkelijkheid vormt.Ga naar voetnoot4 Er is weinig systematisch onderzoek gedaan naar de geschiedenis van het woord ‘realisme’ buiten de kunst- en literatuurkritiek, maar op grond van het bestaande onderzoek tekent zich het volgende beeld af: na 1600 bedoelt men met de term ‘realisten’ de partij in de universaliastrijd die ervan uitgaat dat algemene begrippen verwijzen naar een objectieve realiteit. Vanaf het einde van de achttiende eeuw raakt de term in zwang als aanduiding voor de tegenovergestelde opvatting, namelijk dat de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid de enige werkelijkheid is en algemene begrippen geen empirische waarde hebben.
Hoe is de term ‘realisme’ in de kunst- en literatuurkritiek terechtgekomen? Zijn er banden tussen het filosofisch gebruik van de term en het gebruik ervan in de kunst? Wie gebruikten de term en welke betekenis(-sen) hechtten zij eraan? Werd de term positief, neutraal of pejoratief gebruikt? |
|