Sommighe nieuwe schriftuerelicke liedekens
(1599)–Frans vander Straten de jongere– AuteursrechtvrijNae de wijse: Ghy die niet meer int Vleesch en sijt, &c.
Ga naar voetnoot+GOd sy gedanct O suster mijn,
Dat Godt Vader devijn,
Ga naar voetnoot+Oock heeft vercooren dijn,
Om een van zijn schapen te zijne,
Och wilt hem naer volgende zijn,
En vreest druck nochte pijn,
Op dat ghy meucht seer fijn,
Hier naemaels ontvlieden de pijne,
Want daer compt hoort mijn gewach,
Eenen wreeden fellen dach,
Den welcken verheven,
Ga naar voetnoot+Is van Safonya beschreven.
Desen dach sal zijn soo wreet,
Ga naar voetnoot+Als eenen Oven heet,
Verstaet wel dit bescheet,
Och wilt hem ontvliedende wesen,
Op dat het u niet en wort leet,
Maer dat ghy staet bereet,
Om t'ontfanghen het cleet,
Dat Christum sal geven ghepresen,
Ist dat wy hier vroom staen,
Ende hem niet af en gaen,
Wy sullent al besitten,
Ga naar voetnoot+Dat cleet ontfangen sonder smitten.
Begheert ghy nu seer excellent,
Te besitten present,
Dat eeuwich rijck ient,
| |
[Folio H6r]
| |
Soo maect dat u Lampe blijft branden, Ga naar voetnoot+
Op dat ghy niet met groot elent,
En compt in sware torment,
Als die dwase Maechden blent,
Die daer sliepen als d'onverstanden
Tot in der middernacht,
V neerstich daer van wacht,
Dat ghy vry sonder mincken,
Meucht als de sonne altijt blincken. Ga naar voetnoot+
Blincken als die Sonne claer,
Sullen wy alle gaer,
By Godt ons hemels Vaer,
Ist dat wy hier vromelick strijden,
Ist dat wy Christum volgen naer,
In druck en lyden swaer,
Ja totter doot voorwaer,
Wy sullen namaels wel verblyden,
Ende worden gheloont,
Van den Jongelinck gecroont, Ga naar voetnoot+
Op Syons berch presentich,
Soo Esdras beschrijft coragentich.
Noch beschrijft Esdras met spoet, Ga naar voetnoot+
Van een Stadt vol van goet.
Die den Engel hem wees soet,
Wilt daer naer wandelen publijcken
Den wech is smal als een voet, Ga naar voetnoot+
Die ghy betreden moet,
Maer ghy en meucht zijt dit vroet,
Als Loths huysvrauwe niet omkijcken, Ga naar voetnoot+
Noch als den Jonghen exproot,
Die Christus woorden verdroot,
Dat hy om zijn ontfarmen,
| |
[Folio H6v]
| |
Sijn goet soude gheven den armen,
Ga naar voetnoot+ Hebt den man Gods voor ooghen siet,
Die Propheteerde met vliet,
Te Bethel vaet mijn bediet,
Teghen den altaer naert vermonden,
Maer hem naeckt' groot verdriet,
Want hy godts woort verliet,
Ende niet en hielt het bevel,
Hy wert ghedoot naer schrijfs oorconden,
Al van een leeuwe hoort,
Op den Wech naer s Heeren Woort,
Och wilt dit wel bedincken,
Ga naar voetnoot+Dat ghy recht deure gaet sonder hincken.
Neempt een exempel aen Saul bloot,
Die cleene was devoot,
In sijn ooghen miniot,
Daerom hadde godt hem vercooren,
Maer als hy soude gaen slaen doot,
Die Amalecyten snoot,
Hy verliet het bevel groot,
Op hem soo quam des heeren tooren,
Ga naar voetnoot+En nam het tijcke van hem vry,
Gaft een die beter was dan hy,
t Welck was Davidt seer coene,
Ga naar voetnoot+Die soude al zijnnen wille doene.
Oorlof Ick ben soo teer,
Ga naar voetnoot+Bidt voor my godt den heer,
Dat hy my stercken meer,
In zijn waerheyt niet om door gronden,
Op dat Ick mach tot elcken keer,
Op wassen in zijn leer,
Dat Is wel mijn begeer,
| |
[Folio H7r]
| |
An u mijn suster t allen stonden,
Oorloof hier mee een slot,
Oorlof ick beveel u God,
Dat hy u wijl gheleyden,
Altijt in sijn oprechte weyden,
☞ ☜ |