Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2687. Zwiet slaan,eene dial. uitdr. voor groot vertoon maken, branie slaan, bluf slaan, bluffen, pronken, pralen. Vgl. Boekenoogen, 1042: swiet slaan, bluffen, pralen, groot vertoon maken; Gallée, 44: swîtslaon, bluffen, groot vertoon maken; Draaijer, 50: zwît slaon, geur maken, pronken, zich nogal voordoen; Opprel, 90: zwiet, praats, bewegingGa naar voetnoot4); Jord. II, 484: Haal nie soo'n swiet.... viel druilend Peet bij; Kunstl. 109: Soo'n banjer! wat 'n swiet! Zie no. 263. Voor Zuid-Nederland vgl. Antw. Idiot. 1512: zwiet, groot vertoon, pracht, praalvertoon; hij vuurt groote' zwiet. Voor de afleiding vgl. het fr. suite, gevolg, statiesleep, en voor de bet. fr. mener grand train. Volgens anderen kan zwiet verwant zijn met het adj.-adv. zwiet, dat in fri. en noordh. dial. beteekent zeer, in hooge mate, voordeelig, voorspoedig, gezond; vgl. mnl. swide, sterk of krachtig in eigen oog, een al te groot zelfvertrouwen hebben;Ga naar voetnoot5) fri. swiid; Zaansch swiet; noordh. zwiet (gezond, richtig, zuiverGa naar voetnoot6)); gron. swiet; geld. swît, zeer goed, zeer mooi; 17de eeuw swijdigGa naar voetnoot7). |
|