Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2680. Zwammen,d.w.z. zeuren, kletsen, boomen; in de soldatentaal zwam nu gauw, houd toch gauw op met dien onzin te vertellen (V. Ginneken II, 464). De zwam is een vooze, sponsachtige plant; vandaar kan een ww. zwammen beteekenen zinledig praten, onzin vertellen, kletsen. Zie Kool. (no. 1239). Vgl. Het Volk, 20 Oct. 1913 p. 6 k. 4: Hij heeft het voorstel niet goed gelezen en staat hier verwaand te zwammen; 23 April 1914 p. 7 k. 2: Hij droomt van eenheid tusschen Kapitaal en Arbeid, van hooge gemeenschappelijke belangen, zwamt zwaar over de opvoeding van den werkmansstand; De Arbeid, 27 Juni 1914 p. 1 k. 4: Dat deel zijner vrijzinnige dito's die de kleinere bladen hunner richting vol zwammen; Propria Cures, XXVI, r52: Zwammen zal ik, omdat ik een student ben, die niet weet wat studeeren is; bl. 153: Ik ben slechts Filosofaster, die zwamt over alles en niets; Nkr. VIII, 5 April p. 4: En als ze nog wat hebben gezwamd, vertrekken de kameraden; Barb. 35: Terwijl de tijd aldus zwammende wordt doorgebracht; bl. 143: Als ooit een rede van een feestpresident ‘gezwam in de ruimte’Ga naar voetnoot2) was; Jord. II, 85: Zijn zetel draaide slag op slag en hij zwamde en snoefde van de zwerf- en dooltochten der stouthartigste knapen; bl. 522: Nie swamme, nie swamme... zei hij weer, beschonken-streng tot zichzelf. Vgl. voor het znw. gezwam nog Jord. II, 39; Nkr. VI. 21 Dec. p. 4; IX, 10 Juli p. 2 (vaag gezwam in de ruimte); Het Volk, 22 April 1914 p. 5 k. 1; 8 Juni 1914 p. 1 k. 1; Nw. School, V, 299; VII, 188; enz. In Nw. School V, 286: Het kan me geen halven cent schelen, wat jij of een ander meenen, dat tot het karakter behoort of niet behoort. Wat hoeven we daarover te zwammerdammen! Hiernaast komt ook voor als scheldnaam zwamneus o.a. Jord. 76; Nkr. VII, 1 Maart p. 2; Amstelv. 27: Slampampers, luiwammessen, zwamneuzen!; een znw. zwammerij (in Propria Curis, XXVI, 153). |
|