Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2677. Zwabber,een zwerver, bedelaar, landlooper, doordraaier; eene afleiding van het wkw. zwabberen, zwalken, zwerven; ook dweilenGa naar voetnoot1), dat eveneens in den zin van rondslenteren voorkomt (zie Cam. Obsc.19 bl. 74: Van Ginneken I, 518; Kmz. 125; Nkr. VIII, 21 Febr. p. 2; Ndl. Wdb. III, 3734). Vgl. Köster Henke, 76: zwabber, dronkenlap; Jord. 246: Ze kon een poen-vrijer krijgen, tienmaal meer bollebofGa naar voetnoot2) dan zoo'n zwabber, had hij uitgekrijscht; fri. swabber, swabbert, zwerver, landlooper. |
|