Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 542]
| |
2663. Iemand in het zonnetje zetten,d.w.z. eig. het hem aangenaam maken; hem vleien, en vandaar: bedriegen, beetnemen, voor 't lapje houden, belachelijk maken; ook: iemand in 't volle licht zetten, aan de kaak stellen. Vgl. Harreb. 507 b; De Arbeid, 10 April 1915 p. 4 k. 4: Zelden zal op 1 April Troelstra fijner in het zonnetje gezet zijn dan op 1 April 1915; Het Volk, 5 Juni 1914 p. 5 k. 3: De heer V.R. die het niet verkroppen kan dat hij door den minister zoo in 't zonnetje is gezet; 14 Mei 1914 p. 6 k. 2: Dit stuk antiek wordt door Schaper, frisch en geestig als altijd, volgenderwijs in het zonnetje gezet; Handelsblad, 14 Mei 1914 (ochtendbl.) p. 1 k. 5: Wij zullen de 19 tegenstemmers niet in 't zonnetje zetten door hun namen te vermelden; Dievenp. 136: Als ik dat opbiecht, is 't wel het beste bewijs dat ik me zelf niet in het zonnetje wil zetten; Nkr. II, 5 April p. 5: Men eischt tegenwoordig niet meer kennisse van 's lands wetten,
Maar wel dat men de Kamerleden in 't zonnetje kan zetten.
Nkr. VI, 24 Febr. p. 6; VIII, 3 Januari p. 4: Ongenadig heeft hij tot ons groote pret
Jou in het zonnetje gezet.
Denzelfden overhang van bet. heeft het Westvl. iemand bij 't vier zetten, hem verschalken, maar ook: hem troetelen en vleien (De Bo, 1361 a; Joos, 71) of iemand een vuurken stoken (Joos, 81); vgl. ook iemand in de kleeren (of in de lakensGa naar voetnoot1)) steken; fri. immen yn 'e klean stekke, hem mooi maken, en vandaar hem iets wijs maken, bedriegen (V. Janus II, 2; Schuerm. 675 a; Joos 82); het verouderde iemand uitstrijken, oorspr. iemand opschikken en vandaar: foppen, bedotten (Latere Versch. 382); iem. ophullen, eig. optooien; daarna misleiden, bedriegen (Ndl. Wdb. XI, 877); het Zaansche: iemand een stoeltje zetten, eig. een stoel gevenGa naar voetnoot2), vriendelijk zijn, hem op zijn gemak stellen, en vandaar ‘hem een poets bakken’ (Boekenoogen, 1361 a); vgl. ook het Friesche: immen op 't stoeltsie sette, hem zoo naar den zin praten, dat hij bizonder in zijn nopjes isGa naar voetnoot3); Schuermans 884 a: ze hebben hem in 't zeteltje of een kopje gezet, d.i. ze hebben met hem wel gelachen; nd. enem enen dögten Stool setten (Bolte, Niederd. Schauspiele, 158); volgens Schuermans, 433 b in Zuid-Limb. iemand de kousen opbinden, hem in zijn nopjes zetten. In de Hoeksche Waard: iemand in 't zonnetje kruienGa naar voetnoot4); op Urk: iemand in 't zunnetjen zettenGa naar voetnoot5). In het fri.: immen yn 't fet (yn 'e traen) sette, opknappen, in 't zonnetje zetten (Fri. Wdb. I, 346 b); beppe (grootmoeder) wier op hjar stoeltsje, in haar schik (of is hier ‘praatstoel’ bedoeld?). Voor andere dergelijke uitdrukkingen zie ook Molema, 121 b, i.v. gest. Vgl. no. 357; 1448; 1844. |
|