Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2639. Onder zeil gaan,d.w.z. vertrekken; ook: naar bed gaan, 't anker gaan windenGa naar voetnoot1); inslapen; eig. gezegd van een schip, dat de zeilen hijscht om te vertrekken (eertijds t' seil gaen) en dan onder de zeilen ligt (vgl. fr. être sous voile); hd. unter Segel gehen, abfahren; eng. to get under sail. Zie Winschooten, 249; Huygens, Oogentroost, 724 en Brandt, De Ruiter, 134: Den volgenden morgen deed de Ruiter sein om onder seil te gaen en elk lichtte zyn anker; Köster Henke, 49: iemand onder zeil brengen, in slaap maken; B.B. 57: De kapitein geeuwt even, terwijl hij al half onder zeil is; blz. 62: Jozef is eenigszins verontwaardigd over zijn auditorium, dat zij bij zoo'n mooi stukje onder zeil kunnen gaan; Sprotje II, 109: Ze zei 's avonds dat ze naar kooi ging of onder zeil. Met iemand onder zeil gaan, met iemand in het huwelijksbootje stappen; zie W. Leevend I, 210; Br. v. Abr. Bl. II, 50; Van Eijk I, 161; Harreb. II, 497 a; P.K. 98: Toen ik met m'n Jans onder zeil ging, was ik machtig blij, dat 'k een bovenhuis met drie kamers had; vgl. ook het oostfri. hê geid tô seil, hij gaat slapen; hê geid under seil, er geht unter Segel; fig. er geht unter; fri. hy giet under seil, hij gaat slapen. Zie no. 2298. |
|