2609. Iemand te woord staan,
d.w.z. naar iemand luisteren, hem gelegenheid geven iets te zeggen; eig. staan om iemands woorden aan te hooren; vgl. bij Hooft: te woordt zijn, te woorde komen, onderhandelen (ook in het mnd.); 17de eeuw ook: ter sprake staan of ter tale staan. Vgl. Hooft, Ged. I, 187:
Misschien zij mij te woorde staet,
En doet wel, dat zij waeckend laet.
Verder bij Paffenr. 225: Hy staet haer nau te woord; Vondel, Gebroeders, (anno 1650), bl. 33: Best sta ik haer te woorde; Pers, 389 a; Halma,