Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2604. Woord houden,d.w.z. zijne belofte houden, nakomen wat men beloofd heeft. ‘Dat men zijn woord moest houden beteekende in het Germaansch, dat men het rechtens niet mocht intrekken, dat handelingen, in strijd met dat gegeven woord, rechtens nietig waren. Die verplichting sloot niet in de verplichting om te doen wat men heeft beloofd. Er bestond dan ook een groot onderscheid tusschen tenere en facere, holden en leisten, halden en gevenGa naar voetnoot1).’ In het mnl. heeft de uitdr. de tegenwoordige beteekenis; zie het Mnl. Wdb. IV, 628; Halma, 794 en vgl. fr. tenir (sa) parole; hd. (sein) Wort halten; eng. to keep one's word; fri. wird hâlde. |
|