2603. Een jongen als een wolk,
ook een wolk van een jongen, d.i. een gezonde, dikke, mollige jongen, een wolk van gezondheid, een ‘brok’ van een jongen; eig. een jongen die zoo bol is als een regenwolk. In de 17de eeuw bij Smetius, 280: een mensch als een wolk; Paffenr. 62: een man als een wollik; Rusting, 403: een kerel als een wolk; Van Effen, Spect. IV, 66: een jongen as een wolk; IX, 79: 't Is waar Klaas is een kaerel als een wolk, hy is breed van borst en schouders; hy heeft een kop, daar men paalen mee in de aard zou heien, en de schoonste beenen, onder 't lyf, die men met oogen aanschouwen kan; E. Wolff-Bekker, De Gryzaart: Onze heerschip het twee groote dogters, vrouwlui als wolken. Vgl. Molema, 166: 'n kerel as 'n wolk, ook: of'e regend is; fri. in frouminsk as in wolken. Ook in Zuid-Nederland bekend, blijkens Volkskunde XI, 166; Antw. Idiot. 1457: gelijk 'en wolk, groot, struisch, vet; Rutten, 316 b: een jongen, tarwe, enz. gelijk een wolk, kloeke jongen, tierige tarwe; vgl. no. 923. In den zin van een groote menigte (fr. une nuée) komt wolk voor in de uitdr. een wolk van getuigen (ontleend aan Hebr. XII, 1).