2601. Een wolf in schaapskleederen (of in een schapevacht),
d.i. een schadelijk mensch, die zich onschadelijk voordoet; een huichelaar; ontleend aan Matth. VII, 15: Maer wacht u van de valsche Propheten, dewelcke in schaeps-kleederen tot u komen, maer van binnen zijnse grijpende wolven. Vgl. Zeeman, 481; 524; Tuinman II, 128; Harreb. II, 238 b; M. de Br. 29: Helaas! de wolven waren in schaapsvachten de lammerkooi binnengedrongen; bl. 202: Geniepig-stiekum-wolven in schapenvachten; afrik. vir wolf skaapwagter maak, een schelm aanstellen in een verantwoordelijke positie; hy is 'n wolf in skaapsklere; fr. habit de béat a souvent ongles de chat; hd. ein Wolf in Schafskleidern oder im Schafspelz; eng. a wolf in sheep's clothing.