Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2599. In de wol geverfd,d.w.z. van iets goed op de hoogte zijn, meestal in ongunstigen zin; doortrapt zijn, onbeschaamd zijn; eig. er van doortrokken zijn, zooals de wol van eene kleurstof doortrokken is; vgl. het lat. imbutus, dat door Hooft wordt weergeven door doorverft. In eigenlijken zin gebruikt van wol, die eerst geverfd en dan tot laken bereid wordt; de kleur is dan standvastiger, het laken zal minder verschieten, dan wanneer eerst het laken bereid wordt en daarna geverfd, omdat in dit geval de kleurstof niet zoo goed doortrektGa naar voetnoot4). De uitdr. komt in de 16de eeuw voor bij Goedthals, 56: t Is al oudt vuyl, in de wulle gheverwt, les plus taincts sont les plus noirsGa naar voetnoot5); Sartorius I, 9, 16: Homo perfrictae frontis, die een houten voorhooft heeftGa naar voetnoot6), die in de wol geverft is, impudentem atque effrontem significat, ut cui frons sit lignea, et erubescere nescia; Smetius, 109: Hij is in de wolle geferft, hij en verschiet niet, qui est d'une face effrontée, sans changer couleur ou visage; Idinau, 169: In de wolle gheverwet, dat seght men van sulcken,
Die niet licht en ver-anderen van koleure:
Noch licht om iet en booghen of bulcken,
Maer gaen stout met den haeren deure.
Niemandt en kan hebben s' doods ure tot keure.
Volgens deze citaten is de ontwikkeling der bet. kleurvast zijn, en daarna niet licht van kleur verschieten, kwaad doen zonder te blikken of te blozen, doortrapt, geslepen zijn. Huygens VI, 33 gebruikt eene eenigszins andere uitdr. nl. tot in de wol geverwt zijn, waarnaast in de 18de eeuw evenals thans ook voorkomt door de wol geverfd zijn (zie het Leydze Bierhuys, | |
[pagina 513]
| |
anno 1758, bl. 30: Hij is zo door de wol geverft, daar schynt geen schaamt in te steeken), dat wellicht moet worden verklaard als eene samensmelting van in de wol geverfd zijn en doortrokken zijn van ietsGa naar voetnoot1). Zie verder Tuinman I, 356; Goeree en Overflakkee: door de wol heen zijn (N. Taalgids XIII, 136); Antw. Idiot. 1457: in de(n) wol geverfd zijn, listig, zeer slim zijn; vgl. onze uitdr. doortrapt zijn, dat in de 17de eeuw in gunstigen zin gebruikt werd; hel Westvl. doordrenken zijn in iets (De Bo, 253) en Tuerlinckx, 130: doorgedaan zijn. In het Land van Aalst: doortrokken zijn gelijk een smoutkan, doortrapt zijn (zie no 466). Ook in het hd. zegt men in der Wolle gefärbt sein; ein in der Wolle gefärbter Spitzbube; nd. hä es en der Woll gefärv (Eckart, 574); ook mnd. ein dorchdrevener, drehariger schalck, so in de wulle gefarvet. Evenzoo in het Friesch: hy is yn 'e wol ferwe, door en door ondeugend; in Groningen: in de wol verfd wezen, er warm inzitten, vermogend zijn (Molema 579 b). Vgl. nog het eng. an ass, a fool in grain, dyed in (the) grain, in (the) wool; Harreb. II, 476; B.B. 339: Al wat daar achter de coulissen van daan komt is slim en in de wol geverfd; De Amsterdammer, 8 Nov. 1914 p. 4 k. 3: Langzamerhand door de wol geverfd; De Arbeid, 1 April 1914 p. 3 k. 2: Ik voer dit alleen maar aan om te doen zien, dat de modernen door de wol geverfde opscheppers zijn; Groot-Nederland, 1914 (Oct.) bl. 456: 'n Zoo door de wol geverfde Judas Iskariot as jij! Kmz. 187. |
|