2571. Wijd en zijd,
d.w.z. naar alle kanten, overal; mnl. wide ende side; mnd. wît unde sît, wîde unde sîde; ags. wîde ond sîde, waarin zijd het bijw. is van een bijv. naamw. zijd, ags. sîd, dat de bet. van wijd, ruim heeft gehad, zoodat de uitdr. te vergelijken is met het hd. weit und breit; Kil. wijd ende breed, laxus, latus, late patens. Wijd ende breed ver-breydt, late longeque diffusus, multis in locis diffeminatus. Zie verder Tijdschrift VIII, 29-32 en vgl. de kantt. op I Kron. 13 vs. 3: Wijts ende zijts aen alle plaetsen in Israël uytsenden; Hooft, Ger. v. Velzen, 15: Dieren die wijd en t'zijd te weyde gaen; Brederoo I, 344, vs. 1183: Wy sullen voorts te saam wat praten wijt en sijdt (over allerlei); De Brune, Bank. II, 128: wijds en zijds; Halma, 785: Wijd en zijd, overal, van alle kanten, de toutes parts, par-tout; 't volk quam wijd en zijd aan, le peuple accourut de toutes parts; Joos, 51; 64: iets wijd en breed uiteendoen; De Bo, 1399: wijd en zijd; wijds en zijds; Antw. van woest en wijd (Antw. Idiot. 1456); eng. far and wide; nd. he is sît un wît bekannt (Eckart, 484); fri. wiid en siid.