2554. Doe wel en zie niet om,
‘doe wel zonder op de gevolgen van uwe daden te letten, zonder lof of dank daarvoor af te wachten’; Ndl. Wdb. X, 819. De beteekenis, die thans aan deze woorden wordt gehecht is gewijzigd, daar de eigenlijke zin der uitdr. is, dat iemand die wèl doet, niet angstig behoeft om te zien of zijne daden worden gadegeslagen, zooals blijkt uit den oudsten vorm, gelijk die voorkomt bij Goedthals, 70: die wel doet en darf niet omme zien; Prov. Comm. 247: die wel doet en derf niet om sien; Mergh 19: die wel doet darf niet om sien. Hiernaast komt de imperatief-vorm ook reeds vroeg voor blijkens Gruterus II, 137; I, 101: doet wel, ziet niet el (ook bij Spieghel, 275; Bebel, 345); Van de Venne 223: doet wel, en vreest niemant; Tuinman I, 344: Doet wel, en ziet niet om. Omzien is een teken van vreeze voor eenig volgend quaad. Maar die wel doet behoeft niet te vreezen, en heeft geen quaade gevolgen te ontzien; II, 169; Harreb. III, 50; 387; Joos, 172; Wander V, 347: wer wolthut der darff nit umbsehen. Dit tot aanvulling van no. 433.