Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 490]
| |
altijd heeft behouden, zoodat deze zegswijze wel verklaard wordt als: ‘loop naar de weerga (van je zelf)’; dus: ‘naar je gelijke’. In dezen vorm is zij evenwel niet aangetroffen; men zou ook ‘loop naar je weerga’ verwachten. Stellen we hiernaast: loop naar de(n) weerlicht (= naar den bliksem) en as de weerlicht = bliksems gauw (Molema, 577), syn. van als de verdommenis (in Kmz. 374); dei weerlich! (een bastaardvloek), fri. de wearlich, waarvoor men ook hoort als de weerga! en de weerga! waarnaast ook bekend is de weerga (de brui, den bliksem) van iets geven en vergelijkt men: wat weerga! wat bliksem!; ‘een luie weerga van een jongen’ naast ‘een luie bliksem van een jongen’ of ‘een luie weerlicht’ (De Bo, 1379 b; Rutten, 274 a); die weergasche vent! naast die bliksemsche, die weerlichtsche vent (fri. dy wearlichse jongen naast dy stoarmske bern) in welke uitdrukkingen ook duivel(sch) en donder(sch) gehoord wordt, dan valt het moeilijk aan weerga eene andere bet. toe te kennen dan die van duivel, donder of bliksemGa naar voetnoot1). Het blijft echter de vraag, hoe weerga aan deze beteekenis is gekomen. Heeft men wellicht eenvoudig het ruwe weerlicht vervangen door weerga, evenals bijv. belul door benul en wentelteefje (d.i. wentel het eventjes?Ga naar voetnoot2)) somtijds door het quasi meer fatsoenlijke wentelreutje of draaireu? Zie ook Noord en Zuid XXI, 480. |
|