Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2513. Van den wal in de sloot (ge)raken (of vallen),d.w.z. van een slechten toestand in een nog erger vervallen. Vgl. Sart. I, 5, 62: Loopt niet van de wal in de sloot, admonemur ne sic vitium aliquod fugiamus, ut in aliud majus incauti devolvamur; Lichte Wigger, 5 r: Van de wal in de gracht; Van Eijk III, 10: Hy raakt van den wal in de sloot, van de eene zwarigheid in de andere; Harreb. II, 275. De Romeinen zeiden de fumo ad flammam cadereGa naar voetnoot1) als navolging van het gri. τὸν κάπνον φεύγων εἰς πῦρ ἐνέπεσεν, hetzelfde als van de Scylla in de Charybdis; van den regen in den drop; van den oever in den dijk (Schuerm. 418 a); van 't bad in 't voetwater (Joos, 69; Waasch Idiot. 86 aGa naar voetnoot2)); van eene scheele op eene blinde vallen (Rutten, 198 bGa naar voetnoot3)); van de branding in den maalstroom (Sewel, 472); van de klaveren naar de biezen of naar 't gras (Schuermans, 247 b); van den (schoot)kant in den gracht vallen ('t Daghet XII, 187; Waasch Idiot. 323; 582); vgl. no. 1920. |
|