2512. Iemand van den wal in de sloot helpen,
d.w.z. ‘iemand onder schijn van dienst, ondienst doen, en zijne zaaken verergeren’ (Tuinman I, 189). Vgl. Sart. III, 1, 33: Ghy soudt hem van de wal in de sloot helpen, ubi quis prodesse conatus ingens addidit malum; ook III, 7, 79; Smetius, 26; Winschooten, 262: Iemand helpen van de wal in de sloot: iemand quaaden raad geeven, ook wel iemand oover het paard helpen en onder schijn van vrindschap bedriegen; Halma, 763; Sewel, 935: Van de wal in de sloot, out of the frying-pan into the fire; Harreb. II, 275; De Arbeid, 8 April, 1914 p. 3 k. 2; Nkr. VII, 25 Maart p. 3; afrik. iemand van die wal in die sloot help; Ten Doornk. Koolm. III, 498. Syn. is iemand van den wal in de gracht helpen (Lichte Wigger, 5 r); van 't kantje in de sloot helpen (Huygens); iemand van het bed op het stroo helpen (Schuerm. 33 b; Smetius, 109; Breuls, 96; Onze Volkstaal II, 229); Zaansch: iemand in het wak leiden (Boekenoogen, 1180); van de(n) kant in de gracht helpen (Tuerlinckx, 302; Antw. Idiot. 617); enz.; fri. hy helpt my fen 'e wâl (ôf) yn 'e sleat; oostfri. ên fan de wal in de slôt helpen.