2483. Die den naam heeft van vroeg op te staan, komt nooit te laat,
d.w.z. wie den naam heeft van deugdzaam te zijn, kan wel eens iets verkeerds doen, zonder dat er iets van gezegd wordt. De zegswijze dateert uit de 17de eeuw, blijkens Idinau, 224:
Die den naem heeft, van vroegh op te staen,
Men seght, die magh wel langhe slapen,
Want al sou hy hem oock somtijdts misgaen,
Men sal sijn faute niet licht be-trapen.
Die neerstich gaet, kan oock wat mede op-rapen.
Codde, Bedr. Schaakers, 4: Als gy de naam van vroeg opstaan hebt, zoo weetje wel datje wel lang slapen meugt; De Brune, 343:
Die naem heeft van vroegh op te staen,
Magh vry wel slaepen on-belaen.
Die heeft den naem van goed te wezen,
Al doet hy quaed, hy wert gheprezen.
V. Loon, 71: Die de naem van vroegh opstaen heeft, mach wel lang blijven leggen; Tuinman I, 173; Harreb. I, 34: Die den naam van vroeg opstaan heeft, mag wel lang slapen (of te bed liggen, ook wel slaapt zelden te lang); Nw. School VII, 371: Alles moet vergoelijkt, alles moet gladgestreken worden. Q. heeft nu eenmaal den naam van vroeg-opstaan en al had de man nu den heelen dag onder de dekens doorgebracht, de hr. S. zou door dik en dun volhouden, dat hij hem vóór dag en dauw aan 't werk had gezien. Voor Zuid-Nederland vgl. Antw. Idiot. 1944: die den naam heeft van vruug op te staan, mag lank slapen; Waasch Idiot. 725; fri. dy de namme het fen ier opstean, kin nea to lang sliepe; fr. a beau se lever tard, qui a bruit de se lever matin.