2429. Weten welk vleesch men in de kuip heeft,
d.w.z. weten met welk soort menschen men te doen heeft; den aard en het karakter kennen van degenen met wie men omgaat; wat men aan iemand heeft; vgl. Cats I, 466: Een die verkopen wil, maer één oge behoeft, want hy weet te vore wat vleysch hy in de kuyp heeft, maer die koopen wil, behoeft 'er wel hondert; II, 63: Als een man weet wat vleesch hy (aan zijne vrouw) in de kuyp heeft, zoo kan hy 'er pekel na maken; C. Wildsch. III, 83; W. Leevend V, 210; V. Janus, II, 124; 256; Harreb. I, 456 b: Hij weet wel, wat spek (of vleesch) hij in de kuip heeft; Handelsblad, 23 Sept. 1913, p. 1 k. 1 (avondbl.): Wij weten nu, na de Troonrede althans ongeveer welk vleesch wij in de kuip hebben met het nieuwe kabinet; Handelingen der Stat.-Gen. 1913-1914, p. 2827 k. 1: Wij weten sedert lang allen heel goed, welk vleesch wij met den heer Tijdeman in de kuip hebben; A. Jodenh. II, 24; Nest, 31;