Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2421. De vlag strijken,d.i. onderdoen voor iemand; ook: doodgaanGa naar voetnoot5); eig. de vlag laten zakkenGa naar voetnoot6) ten bewijze van overgave; syn. van het zeil strijken; vgl. Com. Vet. Woordenl.: Stryken de vlag, de vlag innemen: 't gene geschiet, alsmen op zee voorby eenen Admirael vaert ten blyke van eerbiedenis: als mede wanneer men slaegs zijnde, en zigh te zwak bevindende, 't schip aen den vyant overgeeft. Ook was in de 17de eeuw gewoon de vlag | |
[pagina 428]
| |
inhalen (zie Pers, 153 a); - afleggen (Pamfl. Muller, 508 (anno 1603), 5 r; 509 (anno 1603), 4 r); later ook iemand of iets de vlag afstrijken, iemand of iets in eenig opzicht het meesterschap afwinnen, te boven gaan, overtreffen (Ndl. Wdb. I, 1606); zie verder Vondel, IX, bl. 622: Zy raedtze op 't hoogh gebodt de vlagh en 't zeil te strijken. Men kan het noodlot van Jupijn niet wederstaen; Adam in Ballingschap, 1040; Virg. I, 33; Maria Stuart, 734; Gebroeders (ed. 1650), bl. 59; Salomon, 397; Van Lummel, 419; Overbeke, 95; Kale U. Edelm. II, 205; Van Effen, Spect. X, 58; Boere-krakeel, 102; C. Wildsch. III, 181; Sewel, 621; Halma, 732: De vlag strijken, céder, mettre pavillon bas. Daarnaast in denzelfden zin (het) strijken bij Vondel, Lucifer, vs. 1904; vs. 1501 (den standert strycken); Huygens, Hofwijck, vs. 1690; Spaan, 140: We voerde de vlagge zoodanig, dat het al voor ons moest stryken; Tuinman I, 145; Harrebomée II, 387 a; Van Eijk I, 133; Van Lennep, 246; vgl. verder het Latijn vela contrahere; fr. baisser -, mettre le pavillon bas devant qqn, reconnaître son infériorité; hd. die Flagge, die Segel streichen; eng. to lower or strike one's flag; to strike one's colours; oostfri. de flagge strîken; Schuermans, 692: de vlag strijken, voor iemand wijken. |
|