Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 418]
| |
2400. De (of zijne) vingers (of zich) branden,Ga naar eind2400‘zich (onwetend) aan iets vergrijpen en daarvoor boeten, zich door onvoorzichtigheid in moeilijkheden wikkelen, zich bedrogen vinden in een koop, tegen de wet handelen’Ga naar voetnoot1); hetzelfde als het lat. sibi asciam in crus impingere; zich in de vingers snijden (Diamst. 138; Het Volk, 8 Juni 1914, p. 8 k. 2); zijne handen of zich de handen branden (zie Lichte Wigger, 10 r; Boere-kermis, 232Ga naar voetnoot2); in de 17de eeuw zijn gat schrapen; bij Tuinman I, 310: zijn aars krauwen. Vgl. Van Effen, Spect. IV, 15; Halma, 91: Zig branden, zijne handen branden, zig ergens in bedrogen vinden; Sewel, 140: Zyne vingers branden, to burn one's fingers; zyne handen branden, zich bedroogen vinden in een koop; Harreb. II, 381; III, 14; Kmz. 308; 350; 375; Kalv. I, 12: Neem een goeie raad van mij aan..... Hou je handen er àf..... je brandt je; Dievenp. 121: De hoofdpersoon zorgde wel dat hij z'n vingers niet schroeide; Nw. School I, 103: Echte papieren paedagogen, die voor een klas gezet worden, waar ze zich dan geregeld de kromgeschreven vingers branden; VIII, 388; Joos, 73: in zijn eigen vinger snijden, tegen zijn eigen belang handelenGa naar voetnoot3); fri. yen yn 'e fingers fege; fr. s'échauder; se brûler les doigts, sa culotte, ces fesses; eng. to burn (or to cut) one's fingers; hd. sich die Finger verbrennen, ook sich den Mund verbrennen, zijn mond voorbij praten; sich schneiden, zich vergissen (Borchardt, 1053). |
|