Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 404]
| |
in Zuid-Nederland de beteekenis heeft van stooten, stompenGa naar voetnoot1), plagen, tergen, foppen; vgl. De Bo, 737: Iemand in 't water, in den gracht neuken. Hij doet niet liever, hij kan niet anders dan menschen neuken. Als hij u eerst geneukt heeft, dan komt hij u vleien en dienen; Schuermans, 407; Bijv. 208; Antw. Idiot. 853: neuk of neuking, stomp, stoot; neuken, bedriegen, foppen; neukes, bedrieger; Waasch Idiot. 457: neuken, werpen; neuking, rammeling, pak slaag; Tuerlinckx, 410: neuken, foppen; Teirl. 34: afneuken, afranselen, bedriegen, foppen; Loquela, 342: neuken, bruien, brillen; Rutten, 152: neuk, misslag bij 't kegelspel. Hiernaast het door ver versterkte verneuken (Schuermans, 793; De Bo, 1283; Waasch Idiot. 700). Voor den overgang der beteekenissen vgl. bruien, slaan, afranselen, plagen, eene vrouw beslapen, schoffeeren (Ndl. Wdb. III, 1640 vlgg.). Vgl. ons opneuker, opstopper. |
|