Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2366. Verkikkerd zijn op,d.w.z. verliefd, smoor (Jord. II, 40) zijn op; vernibbeld zijn op (Sewel, 866); eig. tot kikker geworden zijn, en daarna wegens de bekende paardrift van dat dier verliefd zijn; vgl. fr. une grenouille, een liederlijke meid, een geile deern. Eerst in de 19de eeuw is het bijv. nw. aangetroffenGa naar voetnoot1). Vgl. Molema, 446: verkikkerd wezen op iets of iemand, daarop verzot zijn; Handelsblad, 24 Oct. 1914 (avondbl.), p. 5 k. 1: Plum was tot over z'n enorm-groote, bijna misvormde ooren op z'n eigen vrouw verkikkerd; Lvl. 168: Dalma is straal verkikkerd op 'n kellnerin; H.v.Z. 23: En is zij op die deugniet verkikkerd? Groot-Nederland, Oct. 1914, bl. 433: 'n Frulle die op me verkikkerd is; Het Volk, 4 Juli 1914, p. 9 k. 4: De belangstelling van duizenden, traditioneel immer op een ‘standje’ verkikkerde Amsterdammers; 18 Dec. 1913, p. 5 k. 1: 'n Echte dikkert werd verkikkerd op 'n jongen vent; Kunstl. 140; 237: Op dat slanke lijf, dat fijne snuitje, was Fleury verkikkerd; Speenhoff, II, 93: Ach! jij bent toch zoo'n goeie dikkert,
Waar ik altijd naar verlang;
Want ik ben op jou verkikkerd
Voor mijn heele leven lang.
Hiernaast een znw. verkikkerdheid in Peet, 356: Vroeger was zij heel trotsch geweest op de koude verkikkerdheid van dien ongevoeligen, toegespitsten kerel voor alles wat vrouw hiette. |
|