2356. Uit de verf zijn,
volmaakt, af zijn; in eigenl. zin: zoo geschilderd, dat niet de verf als zoodanig wordt waargenomen, maar de door de samenwerking der verven bedoelde indruk; vgl. Handelsblad, 24 Dec. 1923 (A), p. 9 k. 2: Het muziekwerk is technisch heel moeilijk, in het bijzonder voor het koor, en met alle bewondering voor het gepresteerde moet men toch constateeren, dat het vocaal ensemble niet volmaakt boven de moeilijkheden stond, dat de uitvoering niet geheel ‘uit de verf’ was; Amsterdammer, 9 Aug. 1924, p. 20 k. 1: Het verhaal van den jongen Cechino is volkomen af, en het is volkomen uit de verf, het resultaat van een diep bezonken inleven in het volk en het land, in heel hun geestelijke en fysische atmosfeer. Vgl. fri. ut 'e pin, uitnemend.