Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2354. Iets verdraaien,d.w.z. eig. iets wegdraaien, van zich afdraaien? of een der vele vervormingen van verdoemen?; iets niet willen doen, iets verdoemen (zie o.a. Falkl. VII, 69); 17de eeuw den draai (duizeling) hebben of geven van ietsGa naar voetnoot3). Ook in Zuid-Nederland komt ‘verdraaien’ voor in den zin van verwenschen, verdoemen, naast verdraaid, duivels, inderdaad (Antw. Idiot. 1329); fri. ik fordraei it, wil 't niet doen; 't is fordraeid, dat ik dat dwaen wol; Molema, 444: verdeien, verdraaien, verpoffen, verzeggen, vervloeken; Draaijer, 45: t' Is verdreit waor. Syn. is iets verpikken (eig. iets door pikken wegjagen, oorspr. van vogels gezegd; zie M. de Br. 84); vertrapppen (met voeten treden; o.a. Zoek. 68; 89); verbruien (eig. wegsmijten) naast er den brui van geven; vertikken (Falkl. VI, 152; VII, 45; Nw. School, IV, 276; VI, 47; Dukro, 160; Nw. Amsterdammer, 13 Febr. 1915, p. 5 k. 4; Nkr. IX, 19 Juni p. 6; Het Volk, 20 Oct. 1913, p. 5 k. 4); verhippen (De Vries, 102; Boekenoogen, 1122), verdikken (fri. fordikje, fordikke, verduiveld, verdoemd!); evenzoo bij Molema, 444: verdikke, verdikkemie, godverdikke. |
|