Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2350. Iets verbloemen,d.i. bedekken, bewimpelen; eig. met bloemen bedekken, overbloemen; iets een mooi aanzien geven, en vandaar: verschoonen, bewimpelen, verbergen; hd. verblümen oder durch die Blumen sprechen. Vgl. Kiliaen: Verbloemen, floribus ornare, caelare; Plantijn: Verbloemen, coulorer; met woorden verbloemen, coulorer et couvrir de paroles; verbloemde redenen, propos ou dicts coulorez; Hooft, Brieven, 504: De trouwloosheidt van den Lottringer is niet te verbloemen, ende schaamt zich door alle blanketsel heen; Sweerts, 361: Hoe puurlik zou zich dan die geyle kloostervreugt vertoonen, die het kleet van godsdienst lang verblomde; bij Vondel ook overbloemen, zoowel in den zin van verbloemen als in dien van opsierenGa naar voetnoot2); Tuinman I, 11; Halma, 670: Verbloemen, verschoonen, pallier, donner quelque couleur à une chose; bewimpelen, déguiser, dissimuler. Ook in het fri.: forblomje, forblomme. In het Land v. Aalst: ergens blommekes aandoen. |
|