Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2336. Vee (of tuig) van de richel,d.w.z. kanaille, vee van Laban, een troep deugnieten, gespuis. Onder de richel moet men hier verstaan ‘een smal bankje in den engelenbak van den vroegeren Amsterdamschen schouwburg achter tegen den schuinen want van de kap aangebracht. Men kon daar zoowat zitten, maar niets zien van 't geen op het tooneel gebeurde; daarom moesten zij, die daar plaatsen hadden, gedurende de voorstelling staan, of leunen op de ruggen van de menschen, vóór hen. Naar dat publiek wordt thans nog het minste soort menschen ‘'t vee van de richel’ genoemd (V. Maurik, Jong. 149, noot). Vgl. Harrebomée II, 220: Het is volk van de rigchel; | |
[pagina 389]
| |
Amst. 109: Op zij, vee van de richel! eerst mot de ouderdom er in!; Jong. 153: Pas op, vee van de richel! of ik haal jelui éen voor één over de bank!; Zevende Gebod, 63: Jij sal d'r af of ik sal d'r af! Valderappus! Riggeltjestuig! vee!Ga naar voetnoot1) |
|