2314. Uitvlakken
in de zegswijze dat moet je niet uitvlakken, dat moet je niet wegvegen als van onwaarde, niet geringschatten; dat is lang niet mis; dat moet je niet weggooien; zie Kunstl. 6: Ga toch sitte Meries!.... hier soo op 't bed.... mò je niet uitvlakke!.... soo op de troon van moessie; Falkl. VI, 12: t Is niet om uit te vlakke; Nkr. I, 14 Juli, p. 6: Motje niet uitvlakken; V. Ginneken II, 187: Ik ben doctor Cocadorus Causa.... dat moe'je niet uitvlakken. Syn. is uitpoetsen in Gron. 133: t Zijn twee belazerde vakken; poets anders Nederlandsch ook niet uit; afvegen in Twee W.B. 106: Maar wij hebben huishouwens, wij zitten op dubbele huren asse we er op uitgaan. Dàt mot je niet afvegen.