2301. Er niet van tusschen kunnen,
d.w.z. er niet aan kunnen ontkomen; het niet kunnen laten; eig. er niet tusschen uit kunnen komen; vgl. er van tusschen trekken (in Nkr. IV, 25 Dec. p. 4) en er tusschenuit trekken (in Nkr. V, 30 Sept. p. 6). Zie Cam. Obscura19, blz. 164: Zoo even ontving ik de uitnoodiging tot een groot souper bij den heer Van Lemmer, waar ik niet van tusschen kan; Fruin, Geschr. IX, 392: Omdat het nu eens zoo behoort, omdat men er niet van tusschen kan, stelt een bestuur een gemeente-archivaris aan; Onze Eeuw, XIV, 317: Het is altijd bedenkelijk personen en invloeden te bespreken. Ik zal het sober doen. Maar ik kan er niet geheel van tusschen, waar het een partij geldt die zichzelf het monopolie van christelijkheid geeft; vgl. mnl. niet vorebi mogen ere dinc; Taalgids IV, 46; Afrik. jy sal daar nooit verby kom nie; Molema, 153: er niet onder hen (heen) kennen, het niet durven laten; hd. nicht umhin können.