Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2254. Den teugel vieren,d.w.z. den vrijen loop, den vrijen teugel laten; niet betoomen of beteugelen; eene uitdr. ontleend aan het paardrijden; viert men (d.i. laat men schieten; zie no. 332) den teugel, dan houdt men het paard niet in; hetzelfde als mnl. die tome rumen; 17de eeuw: den toom los in den nek smijten (Hooft, Ged. II, 236); ruimte geven (Vondel 3, 865); den vollen toom geven (De Brune, Embl. 282); den (ruimen) toom vieren (Spaan, 133; 194); den breidel lanck geven (Pamfl. Rogge II2, 124); den lossen toom toelaten (Pers, 780 a), - geven (Pers, 567 a); den toom vieren (Vondel, Salomon, 961); in het Antw. Idiot. 1253: iemand den vollen toom geven. In de 17de eeuw komt deze zegswijze voor in den Gijsbr. van Aemstel, vs. 1642 en bij W.D. Hooft, Verl. Soon, 8 v; zie verder Van Effen, Spect. XI, 43; XII, 60 (den lossen teugel vieren); Harreb. II, 329 a; enz. en vgl. gehengen, toestaan, eig. den teugel laten hangenGa naar voetnoot3); het lat. habenas | |
[pagina 355]
| |
effundere, dare, immittere; hd. einem den Zügel schiessen lassen; fr. lâcher la bride à quelqu'un; eng. to give a p. the bridle or to give the reins to; to give reins to the imagination (Prick). |
|