2207. Op een stroowisch komen aandrijven,
d.w.z. zonder fortuin, als gelukzoeker ergens aankomen; zich met niets, kaal en berooid, ergens vestigen; ook ‘op een stroobos komen aandrijven’. In de 16de en 17de eeuw was de uitdr. zeer gewoon; vgl. o.a. Trou m. Bl. 152; Sart. II, 1, 92; Brederoo, Sp. Brab. vs. 1014; Coster, 177. vs. 824; Winschooten, 300; verder Bed. Huish. 26; Langendijk I, 466: Een vreemde vrouw, aan onze kusten als met een stroowis aangespoeld; Tuinman I, 152; V. Janus, 41: Op een stroowisch, voor den wind, komen aandrijven; Halma, 622: Hij is hier op een stroowisch komen drijven, hij was maar een arme bloed toen hij eerst hier aankwam; Adagia, 27: gij sijt hier comen aengedreven op eenen stroijwis, de lapide emptus huc appulisti; Sewel, 766; C. Wildsch. III, 25; Harreb. II, 247; Schuermans, 694; Antw. Idiot. 1208 en Boekenoogen, 1027, die herinnert aan de Angelsaksische sage van koning Scéaf, die als kind komt aandrijven in een schip zonder riemen, terwijl zijn hoofd rustte op een schoof van korenaren, een teeken dat de knaap uit het doodenrijk kwam. Ook thans nog bestaat het geloof, dat heksen bosjes stroo als vaartuig gebruiken; zie W. Dijkstra, Uit Frieslands Volksleven II, 234. In Zuid-Nederland bezigt men: op een klomp en een' schoe; met een kloef en een schoe; met een sluffer en een schoe ergens aankomen (Rutten, 115 b; De Bo, 535 a; 1040 a); ook op 'nen holleblok en 'nen sloef (Antw, Idiot. 567); in het fri. en elders: op in skoe en in slof, welke uitdr. alle op armoede wijzen; Twente: op ne sloffe en nen schoo ankommen; Goeree en Overflakke: op een schoen en een slof komen aanwaaien; Wander IV, 921: auf einem Strowisch antreiben, aüsserst klein anfangen.