Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2186. Van zijn stokje vallen,Ga naar eind2186d.w.z. flauw vallen; eig. gezegd van een vogel in een kooi of een hok; fri. fen 'e prikke, fen 't stokje falle; vgl. Harreb. II, 308; Nkr. VIII, 28 Maart p. 7: Toen viel ze van haar stokje, en toen ze weer bijkwam zat ze in de wachtkamer; Zandstr. 78: Van de week ben ik hier in de straat nog zóó van me stokkie gevalle; Zondagsblad v. Het Volk, 1905, p. 120: Daar buiten hadie toch haast van zijn stokje gevallen; Nw. Amsterdammer, 30 Jan. 1915, p. 7 k. 3: Ik zou een even lang verhaal moeten schrijven hoe de hoorders bijna van hun stokje vielen; Het Volk, 24 Sept. 1913, p. 5 k. 2; fri. fen 't stokje reitsje, onthutst, van zijn stuk (zie aldaar); Antw. Idiot. 1182: van zijne(n) stek vallen, kwalijk worden; in bezwijming vallen; Tuerlinckx, 592: van zijne stok vallen, in flauwte vallen; Waasch Idiot. 626: van zijn stekken liggen, ziek zijn; syn. van zijn centrum gaan (in Sjof. 224; zuidndl. van zijnen center gaan of vallen); van zijne petercelie vallen (Harreb. II, 180). |
|