2169. Op stel en sprong,
d.w.z. dadelijk, onmiddellijk, plotseling. In de 17de eeuw bij Hooft, Brieven, 317: U.E., bevroed' ik wel, zal dit op geen' stel en sprong konnen beschikken; Schijnh. 105: Op een stel oft een sprong; Ned. Hist. 400: 't Welk op een' stel en sprong niet te beeteren zynde, men gedwongen was tot bequaamer tydt toe te laaten sloeren; Brederoo, Sp. Brab. 1296: Men komter so niet an lieve moer, op en stel en op en sprongh; Winschooten, 289: Het geschiedde op een stel en sprong: met een vaart. Ook in de 18de eeuw zeide men nog op een stel en (een) sprong (Van Effen, Spect. IX, 98; 203), waarnaast evenwel ook op stel en sprong voorkwam; zie Sewel, 754: Op stel en sprong, on a sudden; het geschiedde op een stel en sprong, it was done in an instant; Harreb. II, 293; M. de Br. 128; Sjof. 80; 92; Peet, 191; enz. De eig. beteekenis is wellicht: ‘in den tijd, dien men noodig heeft om zich te stellen en te springen’; vgl. verder het mnl. ten selven spronghe, onmiddellijk; het 17de eeuwsche op een sprong, in een ommezien, o.a. bij Vondel, Lucifer, vs. 851 en III, 673:
Een dolle vaders bui kan, op een sprong, verbeuren,
Het geen, daer, jaeren lang, zijn kinders omme treuren.
Vgl. ook op stel en sprong zitten, op het punt staan, o.a. in Het Volk, 24 Oct. 1914 p. 2 k. 2: Te Brugge zit de bevolking op stel en sprong om de stad te verlaten; het vroegere op een bot, op een lik, op een bof, eensslags, op slag, eenklaps (fr. tout à coup), plotseling; het fri.: op een stuit; westph. op en stipp (Woeste, 255 b). Volgens Van Dale3 bezigt men elders op schop (of op klap) en sprong; zie Draaijer, 39: op stipen-sprong; in het fri. op stel en sprong; op slach en stel; op hip en sprong; overijs. op (een) stop; Joos, 62: op nen pink en nen keer. Zie no. 2143.