Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 309]
| |
2157. Van stapel loopen,Ga naar eind2157d.w.z. afloopen; eig. gezegd van een schip, dat van den stapel, de stelling waarop het op de werf in aanbouw rust, te water loopt. Vandaar ook iets op stapel zetten, iets op touw zetten; Geel, Proza2, bl. 25: Er werden eenige gesprekken met den Engelschman op stapel gezet, maar zij wilden niet afloopen. - Ook met betrekking tot het krijgen van kinderen, gron. op stel zetten (Molema 401); vgl. Winschooten, 284: Daar is wat op staapel: dat is, daar is wat gaans, daar is wat in de moolen; en in een smaakelijker sin: hansken is in de kelder, en maaiken in schapraiken; Tuinman I, nal. 24: Daar is wat op stapel, dat past men toe op iets, dat naar negen maanden moet afloopen; Van Eijk I, 131; Ndl. Wdb. I, 1169; P.K. 99: Die zijn nu al vier jaar getrouwd en hebben nog niemendal op stapel gezet; bl. 116: tHeeft wel vijf jaren geduurd eer jelui dat knaapje van stapel lieten loopen; Waasch Idiot. 829: van stapel loopen, goed uitvallen; Eckart, 498: hei heft êr wat op en stapel gesett, hat sie geschwängert; hd. etwas von Stapel lassen; fr. mettre (ou avoir) un ouvrage sur le chantier; eng. to have on the stocks; to placed on the stocks. |
|