Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2150. Staat voeren,d.i. ‘bij een plechtige of feestelijke gelegenheid de aan zijn rang en stand passende pracht ten toon spreiden’; vgl. mnl. staet, praal, pracht; enen staet (van eren) houden, een grooten staat voeren; Kil.: Staet, pompa, apparatus solennis cum ostentatione et magnificentia; mnl. (sinen) staet houden; ofr. tenir son estat, d.i. in staatsie zitten; maar ook: zijn staat ophouden; met (grooten, schoonen) state, met staatsieGa naar voetnoot2); Halma, 605: Hij voert grooten staat, il fait grande ou belle figure; II, 332: Porter un trop haut état, s'élever au dessus de sa condition, een al te hoogen staat voeren, te hoog vliegen. Vgl. fr. tenir un grand état; hd. (groszen) Staat machen; fri. in greate steat en 't gat bleat; steat meitsie. |
|