Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2139. Spraakwater.Zoo wordt schertsenderwijze sterke drank genoemd, daar men onder den invloed daarvan spraakzaam kan worden. Deze benaming komt in de 17de eeuw voor in de Gew. Weeuw. III, 47: Aan zijn gasconeeren hoor ik wel, dat het spraakwater begind te opereeren; Harreb. II, 292 b; hd. sprachwasser (17de eeuw); krakehlwasser; Köster Henke, 26: huppelwater, jenever (Jord. II, 244); slingerolie (Jord. II, 250); Molema, 398: hij het sproakwater had (of innomen), hij heeft een borrel op; Landl. 63: Je kon wel hooren dat die ouwe weer spraakwater op had; Nest, 102: Vrindelijke mosschen, zei de dronkaard. Dat hoorde Frans ‘we hebben ook geen spraakwater in’, zei hij. In het fri.: hy het spraekwetter hawn of in praetslokje op hawwe; oostfri.: hê hed gôd sprâkwater, hij kan zijn woord wel doen, is goed bespraakt (Ten Doornk. Koolman III, 287 a). Vgl. hiermede Heemskerk, Arcadia (a. 1756), bl. 10, waar sprake is van een zoopje zoenwater, dat den lust tot zoenen opwekt. Bij Doedyns, Merc. I, 577 kakelwaterGa naar voetnoot1); in Zuid-Afrika wordt brandewijn lawaaiwater genoemd. In Zuid-Nederland: hij heeft babbelwater, taterwater of van het tatervat gedronken. |
|