Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2090. Hij is niet goed snik,d.w.z. hij is niet wel bij zijn hoofd, niet sneech (17de eeuw), een halve gedraaide of een halveslag (Zuidndl.). ‘Snik’ is synoniem, wellicht ook verwant met snugger, dat vroeger ook fijn beteekende; vgl. het oostfri. snig, snigge(r), snikker, glad, sierlijk, fijn, verstandig; het noorw. snögg, vlug, flink; zweedsch snygg, rein, zuiver, lief, fijn; de. snyg, glad, net, fijn; in nd. dial. ook schnick. Zie Nkr. III, 19 Dec. p. 4; Mgdh. 304; Kalv. I, 154; Sjof. 182; Het Volk, 30 April 1914, p. 5 k. 3: Theo zei: Zeg, ouwe jongen, oome Bram, die is niet snik; De Arbeid, 4 Oct. 1913, p. 4 k. 1: In der tijd werd L. niet verward genoemd, maar getroebleerd, wat zoo wat hetzelfde beteekent. Op zijn spaansch noemen ze het mesjoggeGa naar voetnoot3). Ik geloof waarempel dat-i nog niet recht snik is of om het op z'n Hollandsch uit te drukken: een tik van den molen te pakken heeft; Ten Doornk. Koolm. III, 244 a; Franck-v. Wijk, 635; V. Schothorst, 201; Bouman, 99; Grimm IX, 1328; fri. net rjucht snik wêze. |
|