Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2086. Smeris.Ga naar eind2086Deze scheldnaamGa naar voetnoot2) voor een politieagent is van Hebreeuwschen oorsprong. Hij komt overeen met het hd. Schmiere, wachter, wachtpost = het hebr. sch[e bakje]mîrâ(h), wacht. In de hd. dieventaal verstaat men onder (auf der) Schmiere stehen (Kluge, 411), ndl. (op) smeris staan, op wacht staan, op post staan, terwijl anderen stelen of iets, dat verboden is, uitvoeren; dus op den uitkijk staan of er onraad is. Vandaar ook eine Schmiere aufstellen, een wachtpost uitzetten; verschmieren, bewaken (Kluge, 307). Dit hd. Schmiere is in het Nederlandsche dievenidioom overgenomen en voorzien van den uitgang is, die in vele bargoensche of joden-duitsche woorden wordt aangetroffen, als in hommeles (zie no. 918); noppes (zie no. 1651), naches (vreugdeGa naar voetnoot3), kapoeres (zie no. 1083), dalles (zie no. 402), emmes (goedGa naar voetnoot4)), nulles (17de eeuw; Ndl. Wdb. IX, 2211); hd. schiebes machen, d.i. sich schieben, gaan schuiven, zijn schuif of een schuiver nemen, en dergelijkeGa naar voetnoot5). Het woord ‘smeris’ wordt o.a. aangetroffen bij Köster Henke, 63; Boefje, 42; De Arbeid, 24 Sept. 1913, p. 4; Kmz. 56; Op R. en T. III; Het Volk, 8 Maart 1915, p. 1 k. 2; enz. Samenstellingen komen ook voor als knobbel- of knopsmeris, brigadier van politie (Jord. 43); knolsmeris, bereden politieagent (Handelsblad, 30 Dec. 1920 (O), p. 5 k. 5; vgl. hd. blechreiter, blechkopf); knopknolsmeris, brigadier bij de bereden politie; hoofdsmeris, hoofdcommissaris van politie; andere benamingenGa naar voetnoot6) | |
[pagina 277]
| |
voor een politieagent of de politie zijn adje, hd. aude (Leipzig), o.a. Jord. II, 13; 277; Boefje, 24; 161; 208; 237); bleeker (Maastricht); bout(ie), koperen bout of koperen (vgl. Jord. 249: Een bende glimmende bouten; Slop, 69: Die kopere bouten zoûen an z'n boddie zoo min mogelijk verdienen); bollebof of bulboef, commissaris van politie (Kluge, 394; Jord. 244; 246; Dievenp. 171), bullenslokker (Maastricht); dekkel (Landl. 23; eig. hond, nhd. deckel); dienderGa naar voetnoot1); dofgajes (rechercheur; vgl. Jord. II, 444; Dievenp. 127; V.v.d.D. 5; Zandstr. 31); glimmend gassie (eig. pet); glimmerd, glibberik (Zandstr. 38); glimmende gajes; glimwurm; grandiger (o.a. Amst. 86) of grandere (Jord. II, 378); helmbout (in Jord. II, 399); hoed (Boefje, 116: Hoed! spoeg bloed, zooals de waterleiding doet; Ndl. Wdb. VI, 785); jato; juut (Amsterdam); kanarievogel (Alkmaar); kip (o.a. Lev. B. 23; eig. grijper, hond (zie kolenbak, klabakkie (in Kmz. 56; S. en S. 56); klebakkium (in Menschenw. 62); klaks; klapwakerGa naar voetnoot3); knikker op het dak, brigadier v. politie; kloud no. 0000); latkip, bereden agent of kip zonder eieren; kallebak, klabakGa naar voetnoot2), (Venlo); koei (Amersfoort); krauter (Jord. II, 290); lamp (zie no. 1324); luis of luis aan den ketting (Leiden), meneertje, hoofdcommissaris, Haagsche Post, 29 Dec. 1917, p. 1385 k. 1; oppasser (Alkmaar); pikker (Haarlem); ploert (Zutphen); poedel (Jord. II, 447); poets (Dievenp. 127); prins; prinsemarij (de politie; Dievenp. 127; Jord. 43; II, 15; 18; prinserij (de politie; De Amsterdammer, 13 Dec. 1914, p. 7 k. 2; 443); Zandstr. 31; 38; V.v.d.D. 5; Amst. 97); rus (afkorting van rechercheur; Dievenp. 127; Jord. II, 460; Zandstr. 31; 32; 61); russies; schrandere (verbastering van grandere); siene, sjen, sjène, sjijn, sjienGa naar voetnoot4); sjouter (zie noot 4); sossem prinserij, bereden politie; stille, rechercheur (Jord. II, 299; tuut (in Kl. Johannes II, 127; naar het geluid van 't signaalhorentje); veldpees (Vechel); wees of weets (stille agent; Jord. II, 23; Zandstr. 38); woud (Venlo); woudkonijn (Leeuwarden). |
|