Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2075. Slipvangen,d.w.z. zijn doel niet bereiken, in zijn oogmerk niet slagen; ook in den zin van botvangen (zie no. 331). De schrijfwijze slip (en niet slib), die op de oudste plaatsen voorkomt, wijst er op, dat we hier niet aan het znw. slib, slijk, mogen denken. In de 17de eeuw lezen we herhaalde malen: slip halen, - krijgen, - hebben, - vangen, - geven; een slippert vangenGa naar voetnoot2); slip zijn, - raken, - weg zijn, - raken. Het waarschijnlijkst komt het me voor, dit ‘slip’ te moeten verklaren als het slippen, de ontslipping (vgl. hd. schliff en schlipfe), terwijl ‘vangen’ hier nog de vroegere bet. bewaart van ontvangenGa naar voetnoot3), die nog bekend is in het Noordhollandsche geld vangen (d.i. ontvangen). Zie verder Taal en Letteren VI, 227-230; Hoeufft, 551; 728; Opprel, 82 b: slip loopeGa naar voetnoot4), spaak loopen; slip zijn, mis zijn | |
[pagina 272]
| |
(Doeden, 17) en vgl. bij Tuinman I, 182: Hij heeft een slipper gekregen, 't is hem ontslipt, 't is hem ontschoten of ontglipt, hy is het quyt geraakt; 310: Sliep, sliep, dit is een jouwwoord van de kinderen, waar mede zy ymand verwijten, dat hy een slippert heeft gekregen, gelijk die een paling by den steert houd. In Groningen: da's 'n slippert, dat is mislukt, dat is niet raak geweest; 'n slippert hollen, een fout begaan hebbenGa naar voetnoot1); vgl. 'n tumel hollen, een mispas houden, zich te buiten gaan (Molema, 381 b; 433 a); het eng. to give a p. the slip, iemand ontsnappen, hem in den steek laten; to get a slip, niet slagen; deensch give slip paa, laten schieten. |
|