1986. Een schelvisch uitwerpen om een kabeljauw te vangen,
d.w.z. iets gerings opofferen om een grooter voordeel te verkrijgen. Vroeger was meer gewoon: een spiering uitwerpen om een kabeljauw te vangen; vgl. Spieghel, 295; Winschooten, 276: Een spiering uitwerpen om een kabeljauw te vangen: dat is, oneigendlijk genoomen: iemand iets kleins vereeren, op hoop van iets beeters weer te krijgen’; bij andere schrijvers is weer sprake van een aal, bijv. Idinau, 168: een aelken werpen, om eenen snoeck te vanghen. Zie Suringar, Erasmus, no. CCXXVII; Harreb. III, 97 b en vgl. de synonieme uitdrukkingen: een haring uitwerpen om een zalm te vangen (Harreb. I, 284); avontuur een sardijntje om een' snoek te vangen (Harreb. II, 236); mit een metworst noar een stuk, een ziede spek, 'n schink gooien (Taalgids V, 154; Dr. Bl. III, 49; Dirksen I, 350); een teling uitzenden om een eendvogel te vangen (Harreb. I, 171 b); een avel uitwerpen om een snoek te vangen (Welters, 95); een bliekske (of een rotse) smijten om eenen snoek te vangen; een appel geven om een ei te krijgen (De Bo, 148 b; 957 a); een pieringsken, een witvischken, een vischken, een spieringsken, een baasken in 't water werpen om eenen snoek (of eenen kabiljauw) te vangen (Schuermans, 476 a; Bijv. 274 b; Waasch Idiot. 317 b; Antw. Idiot. 1379); een ei geven om een hoen (een schaap, een os) terug te krijgen (Ndl. Wdb. III, 3971); met een (slecht) vorentje een (vetten) karper vangen (De Brune, Bank. II, 174). In het fr. donner un oeuf pour avoir un boeuf; donner un pois pour avoir une fève; hd. mit der Bratwurst nach eine Seite Speek schieszen; oostfri.: mit 'n pinke na 'n schinke smiten (Ten Doornk. Koolm. II, 718 b); noordfri.: hi leat an Swalk (zwaluw) ûtj flä an wol an Gus (gans) wedder ha; eng. to cast a sprat to catch a whale or to bait with a sprat to catch a mackerel; fri. in spjirring útsmite om in kabbeljau to fangen of in tielling útstjûre om in einefûgel to fangen.