Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1954. Op rozen gaan,d.w.z. gelukkig zijn, een aangenamen levensweg bewandelen, voorspoedig zijn; hd. auf Rosen gehenGa naar voetnoot2); fr. être (couché) sur des roses; eng. not a bed of roses, geen sine cureGa naar voetnoot3). Vgl. Bank. bl. 211: De mensch moet geen staet en maecken op rozen en welrieckende bloemen te treden, maer op doornen en distelen te wandelen. - Bij feestelijke gelegenheden, o.a. bij het huwelijk, worden voor de jonggetrouwden bloemen gestrooid, als zinnebeeld van den voorspoed, dien men hun op hunnen levensweg toewenscht. Vgl. ook de gewoonte van sommige vorsten in de oudheid, om op rozenbedden te slapen (Antiochus). Cleopatra liet bij een gastmaal den vloer een meter hoog met rozen bedekken. Nero liet bij een zwelgpartij rozen op de hoofden der gasten regenen, en Heliogabalus bestrooide zijne gasten zoo, dat eenigen zich niet uit de bloemenmassa konden werken en er in stikten; zie Wander III, 1729. Ook in de middeleeuwen bestrooide men bij feestelijke gelegenheid den vloer met allerlei bloemen; zie A. Schultz: das Höfische Leben zur Zeit der Minnesinger I, 78 en 631; Volkskunde XIV, 193; Afrik. sy pad gaan op rose. |
|