Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1945. Zijn rokje omkeeren,d.w.z. ombollen, ‘van gevoelen, gezindheid of partij veranderen, zoodat men datgene voorstaat waar men vroeger tegen was, of andersom, omdraaien. Ontleend aan het dragen van kleederen met verschillende kleuren of leuzen, waardoor partijen zich plachten te onderscheiden’. Vgl. no. 981; fr. tourner casaque ou jaquette; eng. to turn (one's) coat; a turn-coat; zie Ndl. Wdb. VII, 1913; X, 307; 550; Volkskunde XII, 102; Schuerm. Bijv. 151 b; 147 a: zijne kappe keeren; De Bo, 503 b: | |
[pagina 216]
| |
zijne kazakke keeren; Tuerlinckx, 307; Antw. Idiot. 630: kazak-keerenGa naar voetnoot1); Rutten, 108: kazak-draaien; Joos, 113 en Waasch Idiot. 221 a: zijnen frak keeren; Sewel, 678: Zyn rokjen omkeeren, de huik naar de wind hangen, to turn cat in pan of to be a turn coat (vgl. zuidndl kazakdraaier, -keerder); syn. van Zyn gat omsmyten, van party veranderen (fri. it gat omsmite). De uitdr. komt sedert de 16de eeuw voor; zie Ndl. Wdb. XIII, 892; Winschooten, 213: Sijn rokje keeren: en de huik naa de wind hangen; Tuinman I, 248; Spaan, 89; Van Effen, Spect. XII, 166; Harrebomée II, 226 b; Nkr. III, 18 Juli p. 6; Het Volk, 27 Dec. 1913, p. 10 k. 1: De vrijz. dem. die om de verkiezingen hun manteltje hebben omgekeerd; in Nkr. IV, 24 Juli p. 3: zijn hemd omkeeren. Syn. zijn jas omkeeren in Nkr. IX, 4 Dec. p. 7: Vader en moeder waren rooms, dus waren zij het ook, en voor iemand die ‘z'n jas omkeerde’ hadden ze een grenzelooze verachting. |
|