1930. Roeien met de riemen, die men heeft,
d.w.z. zich behelpen met de middelen, die men ter beschikking heeft. Zie Spieghel, 269: elk moet roejen met de riemen, die hy heeft; Cats I, 479: Elck roeye met de riemen, die hy heeft; Hooft, Warenar, vs. 563:
Wel isser gien spit? maeckter ien van ien besem-stock.
De riemen die men heeft, daer moet men mee roeyen.
Winschooten, 207: Men moet roejen met de riemen, die men heeft: hetwelk oneigendlijk genoomen, beteekend: men moet de bal slaan soo hij leit: men moet het neemen soo het komt, of valt, men heeft geen keur: men moet sig behelpen soo men best kan; V.d. Venne, 245: Men moet roeyen met de Riemen die by de werck zijn; Halma, 539: Men moet roeijen met de riemen die men heeft, men moet zig behelpen zoo als men kan, il faut s'aider de ce qu'on a. Zie verder Harreb. II, 12 a; III, 275 b; Ndl. Wdb. XIII, 122 en vgl. het hd. man muss mit den Pferden pflügen, die man hat; eng. a man must plow with such oxen as he hath (zie Wander III, 1302); bij Van Effen, Spect. XII, 150: Men moet met de kaart spelen, die men heeft.