1923. Den reinen is alles rein,
d.i. ‘er zijn geen dingen onrein in zichzelven; zij worden het eerst voor hem, die bij het gebruik zondige gedachten koestert, die ze tot verkeerde doeleinden aanwendt: niet aan de voorwerpen kleeft de zonde, maar van de gezindheid, waarmede men iets doet, hangt alles af’. De uitdr. is ontleend aan Tit. I, 15: ‘alle dingen zijn wel reyn den reynen’, welke bijbelplaats wel eens te onrechte gebezigd wordt, om de deelneming aan hetgeen onheilig en onrein is, te verontschuldigen. Zie Rom. XIV, 14; Zeeman, 422; Laurillard, 98; Villiers, 104; fr. tout est pur à ceux qui sont purs; hd. dem Reinen ist alles rein; eng. unto the pure all things are pure.