Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1922. Zooals het reilt en zeilt.Eig. gezegd van een schip, zooals het ten anker ligt en in volle zee zeilt; dus: zooals het daar is (met al zijn toebehooren); overdrachtelijk wordt dit ook gezegd van andere zaken en personen, in den zin van: zooals ze daar zijn; fri. in skip sa 't it seilt en reilt; it hiele spil, sa 't rydt en fart; Joos, 53: gelijk het reist en zeilt. De oorspronkelijke vorm dezer uitdrukking luidt: zooals het rijdt en zeiltGa naar voetnoot3). Onder rijden verstaat men ten anker liggen (vooral in een storm), door de golven op | |
[pagina 205]
| |
en neder geslingerd wordenGa naar voetnoot1), terwijl men ten anker ligt.; eng. to ride at anchor (reeds in 't Ags.). Zie R. Visscher, Brabbeling (ed. 1669), bl. 86: Om duysent gulden soo het rijt en zeylt
Is 't schip dat Joris gekocht heeft geveylt.
In de 17de en ook nog in de 18de eeuw was dit de gewone vorm (Noord en Zuid XVII, 35-38; Ndl. Wdb. XIII, 204Ga naar voetnoot2); vgl. o.a. nog Van Effen, Spect. II, 78: Vraagje my, wat ik in de waereld gedaan heb? wel die heb ik laaten ryden en zeilen, zo als hy het zelf goedvind. De tegenwoordige vorm ‘reilt en zeilt’ komt echter in het laatste gedeelte der 17de eeuw ook reeds voor in de K.U.E. II, 240: Eindelijk wierd hy met bieden en looven de koop met mijn vader eens, en hy telden hem voor dit beest, zo als 't reilde en zeilde, tien rijksdaalders aan geld; vgl. verder V. Janus, 372: Zoo als het daar rijlt en zijlt; B.B. 183: Hij trekt zich van het schip, hoe het reilt of zeilt, al heel weinig aan; Handelsblad, 7 April 1914, p. 5 k. 1 (avondbl.): Een markt is het stellig niet, al kan men hier echter wel constateeren, dat alles wat in deze buurt reilt en zeilt tot het aardappelvak in verband staat; 9 Sept. 1914, p. 2 k. 6 (ochtendbl.): Men haalde levensmiddelen van boord, liet de zaak maar over den kant van het schip vallen, bekommerde er zich niet om of het heel was oftewel kapot en liet alles maar reilen en zeilen; Gids, Maart 1915 bl. 568: De struische kerel zooals hij reilt en zeilt, met al zijn ruwheid en al zijn teerheid; H. Post, 18 Dec. 1920, p. 1 k. 3: Zoowel Bismarck als Wilhelm worden in dit boek voorgesteld ongeveer in Adams costuum, precies zooals ze reilen en zeilen. - Oorzaak van deze verandering is de zucht om te rijmen. Vgl. voor dit verschijnsel mnl. etten noch tretten (voor tredden, betreden); praatjes vullen geen gaatjes (vroeger zakken); iemand kennen van haver tot klaver (vroeger gort); het Zuidnederl. eeuwig en ervig (zie no. 531); groote berommers (beroemers) zijn ijdele bommersGa naar voetnoot3); die wel doet, wel ontmoetGa naar voetnoot4); die quaet doet, quaet ontmoet (Brederoo I, 278); van hot noch tot weten (zie no. 966); het gron. brijven en brullen (= bullen), oude documenten, koopacten, enz. (Molema, 60 a); kanten en ranten (randen; Molema, 190 b); die 't eerst komt, 't eerst pompt (Nieuwe Taalgids VI, 182; XIII, 136); het Zuidndl. hulten en bulten (of knulten); het 17de-eeuwsche: een groot hart, en een kleine start (= staartGa naar voetnoot5)); hd. wei deits, zo geits (gelijk gij het deedt, zoo gaat het u; zie Sinnepoppen, 140); wie thon also lohn (Wander IV, 1183); later lat. uti vixit, ita morixit (Tuinman I, 265Ga naar voetnoot6)); tu ibi eris, ubi non peris (Archiv I, 377); aut capita aut navia (kruis of munt); enz.Ga naar voetnoot7). In Zuid-Nederland gebruikt men in denzelfden zin: | |
[pagina 206]
| |
gelijk het waait (of haait) en draait (Rutten, 270 b; Antw. Idiot. 1411); vgl. ook ‘zooals hij daar gaat en staat’ (hd. wie es geht und steht); eene zaak zooals zij rekt en strekt (Joos, 50). Naast ‘zooals het reilt en zeilt’ leest men ‘zooals het treilt en zeilt’; vgl. Harreb. III, 68; Handelsblad, 21 Juli 1913 p. 7 k. 4 (avondbl.): De tentoonstelling der Vrouw, zooals zij daar treilt en zeilt, is het werk der Vrouw; Het Volk, 11 Maart 1914 p. 1 k. 2: Wij wensten wel dat zij in streng incognito gedurende enige tijd het schoolleven, zoals het treilt en zeilt, konden medemaken. Deze vorm der zegswijze is ontstaan onder invloed van de 17de-eeuwsche uitdr. met seil en treil (treklijn; ofr. trailleGa naar voetnoot1) en het wkw. treilen, een schip voorttrekken (Kil.; in het Mnl. is het intr.Ga naar voetnoot2); ofr. trailler; eng. to trail); vgl. nd. treideln (Kluge, Seemansspr. 793). Nog in het oostfri. 't ganse schip mit seil un treilGa naar voetnoot3); fri. in skip mei seil en treil. |
|