1900. In de puntjes zijn,
soms op zijn puntjes zijn ('t Daghet X, 178), d.w.z. tot in het geringste, de puntjes, in orde zijn; volmaakt, stipt in orde zijn, zoodat er niets aan ontbreekt, wat in het mnl. te poente of poentelijc, in de 16de eeuw en later puntig, dial. puntelijk genoemd wordt, waarmede te vergelijken is het hd. pünktlich, fr. ponctuellement en het Zaansche 't is een lust met een puntje (nl. om er naar te zien), het is keurig in orde (Boekenoogen, 599 a).